VRAGEN
BLAUWE PAREL 2019
Samenstelling:
Politieacademie
mr. Victor
Hartog
mr. Renate
Warries
Ronde 1 waar / niet waar
1. Iedere
verdachte van een strafbaar feit mag worden staande gehouden op grond van art.
52 Sv.
-
Niet
waar. Staandehouding mag niet worden toegepast als de opsporingsambtenaar
ambtshalve bekend is met de identiteit van de verdachte. Staandehouding kan
alleen ter vaststelling van de identiteit (52 Sv).
2. Een
bestuurder van een voertuig is op grond van art. 160 WVW verplicht mee te
werken aan een ademanalyse. Voor de begeleider van de bestuurder geldt dit ook.
-
Waar.
art. 160 lid 5 sub b WVW.
3. Poging
tot mishandeling is strafbaar.
-
Niet
waar. Poging tot mishandeling is uitgesloten in art. 300 lid 5 Sr.
4. Een persoon maakt er een gewoonte van om
telefoons aan te bieden op Marktplaats.nl en deze niet te leveren. Hij ontvangt
wel het geld voor de telefoons van de potentiële kopers. Hij gebruikt zijn
eigen naam en adres. Dit is een civiele zaak en deze persoon is niet strafbaar.
-
Niet waar. Volgens het op 1
maart 2019 ingevoerde artikel 326e Sr is deze persoon strafbaar (Stb. 2018,322). Er is nog geen sprake van oplichting (326 Sr), omdat de enkele
omstandigheid dat verdachte via een website goederen te koop aanbiedt en
bestellingen en betalingen van kopers accepteert in het besef dat hij niet aan
zijn leveringsverplichting kan voldoen, niet kan worden aangemerkt als het
aannemen van een valse hoedanigheid van een ‘bonafide internetondernemer’ (ECLI:NL:HR:2016:2889).
Zie Zakboek Sr hovj 18.1.
5. Een
bloedonderzoek in verband met een middelenonderzoek bij een geweldpleger, moet
uiterlijk binnen 90 minuten na de voorgeleiding worden uitgevoerd.
-
Niet
waar. art 13 lid 3 besluit middelenonderzoek bij geweldplegers.
Indien het bloedonderzoek is gericht
op de vaststelling van het gebruik van een of meer van de middelen, bedoeld in artikel 3,
geschiedt de bloedafname uiterlijk binnen anderhalf uur nadat de verdachte is aangehouden.
Van die termijn kan alleen vanwege bijzondere omstandigheden worden afgeweken.
6. Een
politieambtenaar is bevoegd om bij een horecabedrijf naar binnen te gaan en
daarvan de horecavergunning te controleren.
-
Niet
waar. De gemeente is verantwoordelijk voor de toezicht op de handhaving van de
drank- en horecawet. De controles worden uitgevoerd door boa’s. Art. 41 Drank
en Horeca wet jo. Art. 2 en 3 Regeling toezichthoudende ambtenaren Drank- en
Horecawet.
7. Op
grond van art. 160 WVW kan een voertuig worden staande gehouden.
Niet waar. Een verdachte kan
strafvorderlijk worden staande gehouden (art. 52 Sv), goederen niet. Op grond
van art. 160 WVW wordt een voertuig stil gehouden. Dit betreft een
controlebevoegdheid.
8. Bij een
controle treft een politieambtenaar op de achterbank van een Volkswagen Golf
vijf lachgascilinders aan. De lachgascilinders hebben een inhoud van 2 kilo per
stuk. De politieambtenaar wil onderzoeken of er in de kofferbak van de auto nog
meer lachgascilinders aanwezig zijn. De politieambtenaar mag in de kofferbak
kijken.
-
Waar,
lachgas valt onder de ADR (UN1070). Het vervoer van lachgas is daarom aan
regels gebonden. Deze regels staan in de Regeling vervoer over land van
gevaarlijke stoffen. Deze regeling vloeit voort uit art. 2 Besluit vervoer over
land van gevaarlijke stoffen. Dit besluit vloeit voort uit art. 3 Wet vervoer
gevaarlijke stoffen. In art. 5 Wet vervoer gevaarlijke stoffen is overtreding
van de regels (uit het besluit en dus de regeling) strafbaar gesteld. Artikel 5
Wet vervoer gevaarlijke stoffen is genoemd in art. 1a WED. Dit betekent dat je
bij een aanwijzing dat er een overtreding van de WED wordt gepleegd,
bevoegdheden uit de WED kunt toepassen. Één van deze bevoegdheden is het
onderzoeken van vervoermiddelen. Het onderzoek aan het vervoermiddel omvat het
kijken in de kofferbak.
Let op: De ADR is vrijgesteld voor particulieren die voor eigen gebruik een
kleine drukhouder met lachgas vervoeren. In overleg met het OM en de ILT is
bepaald dat minder dan 2 kilo als gebruikershoeveelheid wordt gezien. In deze
casus is er dus sprake van een aanwijzing dat er meer dan 2 kilo wordt
vervoerd.
9. Aangehouden
verdachten zijn verplicht om mee te werken aan het nemen van vingerafdrukken op
grond van art. 55c Sv en kunnen bij het niet meewerken worden vervolgd voor
art. 447e Sr.
-
Niet
waar. Oordeel HR (ECLI:NL:HR:2018:612). Wel kan de verdachte
worden gedwongen de toepassing te dulden. Verzet is strafbaar conform art. 180
Sr (wederspannigheid). (ECLI:NL:PHR:2018:178)
10. Wanneer
een politieambtenaar een betrokkene bekeurt voor het niet dragen van de autogordel,
moet deze politieambtenaar, voor het aan de betrokkene vragen van de
verklaring, de cautie geven aan deze betrokkene.
-
Waar. (ECLI:NL:GHARL:2013:BY8163). Op
grond van art. 6 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EVRM) zijn
het zwijgrecht en de daarop gebaseerde cautie ook van toepassing op WAHV-zaken.
Daaruit volgt dat voortaan in alle Wet Mulder-zaken, voorafgaand aan de
mondelinge ondervraging, de cautie moet worden gegeven.
11. Huisvredebreuk
(138 Sr) is een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
-
Niet
waar, huisvredebreuk is een feit waar een gevangenisstraf van één jaar op is
gesteld. Het staat ook niet genoemd in 67 Sv.
12. Een
winkelbeveiliger ziet een persoon op heterdaad een diefstal plegen. De dief
rent een garagebedrijf in. De winkelbeveiliger mag dit garagebedrijf betreden
om de dief aan te houden.
-
Waar,
55 lid 1 Sv: er is sprake van een ontdekking op heterdaad van een misdrijf en
het doel is de aanhouding van de verdachte.
13. Als een politieambtenaar een machtiging van
de officier van justitie heeft om een woning ter aanhouding te doorzoeken, is
er geen afzonderlijke machtiging tot binnentreden nodig.
-
Waar:
art 55a lid 2 Sv. Met die machtiging van de OVJ is geen machtiging binnentreden
AWBI vereist.
14. Particulieren
die consumentenvuurwerk (bijv. rotjes) afsteken op 29 december, plegen een misdrijf.
-
Waar:
art. 2.3.6 VWB schrijft voor dat particulieren geen consumentenvuurwerk mogen
afsteken op andere tijden dan 31 december 18.00 uur t/m 1 januari 02.00 uur. De
basis van dit VWB ligt in art. 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer dat weer genoemd
is in art. 1a, onder ten 1e
WED. In art. 2 lid 1 WED staat dat de economische delicten in 1a onder 1
WED misdrijven zijn, als ze opzettelijk zijn begaan. Voor het afsteken is opzet
vereist.
15. Wanneer
een politieambtenaar een vervoersfouillering toepast, mag hij ook de
meegevoerde handtas van de verdachte onderzoeken.
-
Waar:
art. 7 lid 4 Pw: Ook het onderzoeken van
voorwerpen die betrokkene met zich voert.
Ronde 2 meerkeuzevragen
1.
Wat is in
ieder geval vereist om te spreken van het strafbare feit ‘openlijk geweld’?
(141 Sr)?
a.
Er moet publiek aanwezig zijn bij het geweld.
b.
Het geweld moet op de openbare weg
plaatsvinden.
c.
Het geweld moet in vereniging gepleegd
worden.
d.
Het geweld moet in een voor ieder toegankelijke
ruimte plaatsvinden.
A: Onjuist, zie ECLI:NL:HR:2018:1008, r.o.
2.5.1.
B: Onjuist, zie ECLI:NL:HR:2011:BQ3681, r.o.
2.3.
C: Juist, zie art. 141 lid 1 Sr.
D: Onjuist, zie ECLI:NL:HR:2018:1008,, r.o.
2.5.1.
2.
Een
politieambtenaar houdt een persoon aan voor diefstal. Deze aanhouding is
onrechtmatig. Tijdens de aanhouding beledigt deze persoon de politieambtenaar
meerdere malen. Welk strafbaar feit pleegt deze persoon?
a.
Wederspannigheid (art. 180 Sr).
b.
Eenvoudige belediging (art. 266 Sr).
c.
Belediging van een politieambtenaar (art. 267
Sr).
d.
Geen strafbaar feit.
A: Onjuist, geen geweld of
bedreiging met geweld.
B: Juist, opzettelijke belediging in tegenwoordigheid van de politieambtenaar.
C: Onjuist, de politieambtenaar is niet in de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening.
D: Onjuist, zie B.
Nadere
uitleg Zakboek SvSr 20.5: Let op: als ‘gedurende of ter zake van de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening’ niet bewezen kan worden, kan de belediging
natuurlijk nog wel onder eenvoudige belediging vallen (art. 266 Sr), waarvoor
overigens wel een klacht vereist is (en er ook in het pv vermeld wordt waarom
er wel pv is opgemaakt terwijl de ambtenaar niet in de rechtmatige uitoefening
van zijn bediening was).
3.
Piet
heeft zijn collega Jan uitgenodigd voor een feestje bij Piet thuis. Aan het
einde van de avond wordt Jan vervelend. Piet wil dat Jan zijn huis verlaat. Wat
is waar met betrekking tot huisvredebreuk (138 Sr)?
a.
Piet moet Jan twee keer vorderen de woning
te verlaten. Als Jan zich niet verwijderd na de tweede vordering, pleegt hij
huisvredebreuk.
b.
Het vorderen moet door Piet zelf gedaan worden.
De politie mag dit niet namens Jan doen.
c.
Piet heeft Jan zelf uitgenodigd. Jan kan zich
daardoor niet schuldig maken aan huisvredebreuk.
d.
Dit is een civiele zaak. De politie bemiddelt
hier alleen.
A: Juist, de eerste vordering
is om het wederrechtelijk vertoeven vast te stellen en de tweede om het niet verwijderen
te constitueren.
B: Onjuist, de vordering kan ook namens/vanwege de rechthebbende worden gedaan,
bijvoorbeeld de politie.
C: Onjuist, zie A, staat in art. 138 Sr.
D: Onjuist, zie A, staat in art. 138 Sr.
Zie
voor een nadere uitleg en praktische tips voor de politie: Zakboek SvSr 15.2.
4.
Wat is
waar over een identificatiefouillering (55b Sv)?
a.
De persoon die op grond van 55b Sv wordt
gefouilleerd, hoeft geen verdachte te zijn.
b.
Een identificatiefouillering mag alleen in
het openbaar plaatsvinden, als dit redelijkerwijs noodzakelijk is om te
voorkomen dat een persoon de voorwerpen waaruit zijn identiteit kan blijken,
wegmaakt of beschadigt.
c.
Ook een persoon van wie je ambtshalve zijn
identiteitsgegevens kent, mag je aan een identificatiefouillering onderwerpen.
d.
Een identificatiefouillering moet op het
politiebureau plaatsvinden.
A: Onjuist, moet wel, zie 55b
Sv: staande gehouden of aangehouden verdachte.
B: Juist, zie 55b lid 2 Sv.
C: Onjuist, het moet noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de identiteit
(55b lid 1 Sv).
D: Onjuist, mag in openbaar, zie B.
5.
Een
verdachte wordt aangehouden voor een openlijke geweldpleging (141 Sr). Hij
verklaart tien biertjes te hebben gedronken die avond. U wilt een blaastest bij
deze verdachte afnemen. Dit is echter niet mogelijk, omdat de verdachte een
gebroken kaak heeft overgehouden aan de vechtpartij. U wilt wel graag weten
hoeveel alcohol de verdachte heeft gedronken. Wat zijn uw mogelijkheden?
a.
De officier van justitie moet gebeld
worden. Deze kan in dit geval de verdachte bevelen om medewerking te verlenen
aan een bloedonderzoek.
b.
De rechter-commissaris moet gebeld worden..
Deze kan in dit geval de verdachte bevelen om medewerking te verlenen aan een
bloedonderzoek.
c.
De hulpofficier van justitie moet gebeld worden.
Deze kan in dit geval de verdachte bevelen om medewerking te verlenen aan een
bloedonderzoek.
d.
Het onderzoek naar het middelengebruik kan niet
verder worden uitgevoerd. Het is zaak om in het proces-verbaal de feiten en
omstandigheden goed te verwoorden.
A: Juist, 55e lid 3 Sv,
bloedonderzoek, omdat een blaastest om geneeskundige redenen onwenselijk is
(55e lid 2 Sv).
B: Rechter-commissaris wordt niet genoemd. Over het algemeen wordt deze ook
niet gebeld door politieambtenaren.
C: De hulpofficier van justitie mag pas dit bevel geven, als het optreden van
de officier van justitie niet kan worden afgewacht.
D: Niet juist, omdat de mogelijkheid bestaat, zoals genoemd in A.
6.
Jan
ziet in het centrum van een grote stad een mooie elektrische fiets staan. De
fiets is niet van hem en Jan besluit de fiets te stelen. De fiets is afgesloten
middels een ringslot. Jan tilt de fiets op, loopt naar huis en knipt thuis het
ringslot door. Welk strafbaar feit heeft Jan gepleegd?
a.
Verduistering (art. 321 Sr.)
b.
Eenvoudige diefstal (art. 310 Sr).
c.
Gekwalificeerde diefstal (art. 311 Sr).
d.
Diefstal met geweld (art. 312 Sr.)
A: Onjuist, Jan had het goed
niet ‘anders dan door een misdrijf’ onder zich.
B: Juist, voldaan aan de bestanddelen van art. 310 Sr.
C: Onjuist, er is hier geen sprake van gekwalificeerde diefstal. Van
gekwalificeerde diefstal is o.a. sprake als de dader het goed door middel van
verbreking ‘onder zijn bereik heeft gebracht’. Jan hoefde, om de fiets onder zijn
handbereik (zie T&C 311, aant. 9f) te brengen, het slot niet te verbreken.
D: 312 Sr. ziet op geweld tegen personen. Daar is in dit geval geen sprake van.
Zie
voor een nadere uitleg: Zakboek Sr hovj 15.2.
7.
Een
verdachte is aangehouden voor het vernielen van een bushokje. Een getuige heeft
gezien dat diezelfde verdachte de vernieling heeft gefilmd met zijn mobiele
telefoon. De telefoon van de verdachte is in beslag genomen. U wilt die video
opzoeken in de telefoon van de verdachte. Bent u als politieambtenaar
zelfstandig bevoegd om in de foto- en videogalerij van de inbeslaggenomen
telefoon te kijken?
a.
Dit mag alleen na overleg met een officier van
justitie.
b.
Dit mag alleen na overleg met een hulpofficier
van justitie.
c.
Dit mag alleen na overleg met een rechter-commissaris.
d.
De politieambtenaar is zelfstandig bevoegd
om in de foto- en videogalerij van de inbeslaggenomen telefoon te kijken.
Het juiste
antwoord is D. De politieambtenaar is zelfstandig bevoegd, omdat dit onderzoek
niet zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld wordt verkregen van
bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de telefoon
(Smartphone-arrest ECLI:NL:HR:2017:584). Het gaat over het opzoeken van één video. In een handreiking
van het Wetenschappelijk Bureau Openbaar Ministerie wordt deze casus als
voorbeeld gebruikt van een casus waarin de politieambtenaar zelfstandig het
onderzoek aan de telefoon mag verrichten (Handreiking n.a.v. het arrest van de
HR over onderzoek aan smartphone, WBOM/LP 1 juni 2017.)
Nadere uitleg uit Zakboek Sr hovj 6.34: Van een beperkte inbreuk
op de levenssfeer is volgens de HR bijv.
sprake als het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering
aantal bepaalde op de elektronische gegevensdrager of in het geautomatiseerde
werk opgeslagen of beschikbare gegevens. De opsporingsambtenaar is dan
zelfstandig bevoegd (art. 95 of 96 Sv). (o.a.ECLI:NL:HR:2018:1121) MH: als er dus alleen in de video/fotomap wordt gekeken is er
niets aan de hand.....
8.
Een
politieambtenaar ziet een auto rijden die op naam staat van een verhuurbedrijf.
Hij weet dat de auto’s van dit verhuurbedrijf vaak door criminelen worden
gebruikt. Hij geeft de bestuurder een stopteken en vraagt naar het rij- en
kentekenbewijs. Hierna stelt hij de vraag of hij het voertuig mag doorzoeken.
Handelt de politieambtenaar rechtmatig?
a.
Nee, hij gebruikt de controlebevoegdheid uit de
Wegenverkeerswet alleen maar om opsporingshandelingen te verrichten. Dit noemen
we ook wel ‘détournement de pouvoir’.
b.
Ja, hij vraagt naar het rij- en
kentekenbewijs. Dit optreden is rechtmatig.
c.
Nee, toestemming vragen is in dit geval niet
toegestaan.
d.
Ja, omdat hij weet dat dit verhuurbedrijf vaak
auto’s aan criminelen verhuurt, is de bestuurder al verdachte.
A: Onjuist, dit is geen
détournement de pouvoir, omdat er wordt gevraagd naar het rij- en
kentekenbewijs en de controle niet uitsluitend voor opsporingsdoeleinden wordt
gebruikt (ECLI:NL:HR:2016:2454).
B: Juist, zie A.
C: Vragen staat vrij (zie zakboek SvSr 3.3).
D: Er is nog geen redelijk vermoeden tegen die bestuurder, dus er is nog geen
sprake van een verdachte.
9.
U ziet
dat een man een winkeldiefstal pleegt en rent achter de man aan. U ziet dat hij
een moskee in loopt. In de moskee is een dienst bezig. Mag u de moskee ter
aanhouding van de man betreden?
a.
Nee, dit mag alleen bij strafbare feiten waar
minimaal acht jaar gevangenisstraf op is gesteld.
b.
Nee, u mag een moskee, tijdens de dienst, nooit
betreden.
c.
Ja, er is sprake van een
heterdaadsituatie, u mag de moskee betreden.
d.
Ja, een moskee is een openbare plaats waar geen
bijzondere regels voor gelden.
A: Onjuist, de eis van acht
jaar is hier niet van toepassing.
B: Onjuist, Een moskee waar een dienst wordt gehouden, is een bijzondere plaats
(art. 12 Awbi). Buiten heterdaad mag deze plaats niet betreden worden. Op
heterdaad wel.
C: Juist, zie B. De vraag is wel of je in deze situatie de moskee zou moeten
betreden.
D: Een moskee is een bijzondere plaats (zie art. 12 Awbi).
10.
Welk
van de onderstaande feiten is een relatief klachtdelict?
a. eenvoudige
belediging (art. 266 Sr).
b. belediging
van een politieambtenaar (art. 267 Sr).
c. bedreiging
door de echtgenoot van het slachtoffer (285 Sr).
d. diefstal
van 100 euro door de broer van het slachtoffer (310 Sr).
A:
Onjuist, is een absoluut klachtdelict (art. 269 Sr).
B: Onjuist, is geen klachtdelict (art. 269 Sr).
C: Onjuist, is geen klachtdelict.
D: Juist, is op grond van art. 316 lid 2 Sr een relatief klachtdelict. Een
broer is een tweedegraads bloedverwant in de zijlinie.
Ronde 3 open vragen ‘bel’ ronde
Vier duo’s (twee tegen twee). Twee
duo’s strijden tegen elkaar. Het gaat om open vragen. Als een duo het antwoord
weet, rent het duo naar de bel/knop. Als (één iemand van) het duo op de
bel/knop heeft gedrukt, moet het antwoord direct gegeven worden. Is het
antwoord juist, dan krijgt het duo 1 punt. Is het antwoord fout, dan krijgt het
andere duo de gelegenheid om 30 seconden te overleggen. Hebben zij het antwoord
goed, dan krijgen zij 1 punt. Welk duo het eerst 2 punten heeft, gaat naar
ronde 4 (de finale).
Ronde: Duo 1 tegen Duo 2.
1. Animatie:
U ziet een man een supermarkt uitrennen en hoort dat de alarmpoortjes afgaan.
Achter deze man loopt de winkeleigenaar. U hoort dat hij zegt: “Houd de dief,
hij heeft zojuist een blikje bier gestolen en in de binnenzak van zijn jas
gestopt”.
Vraag:
Leg uit of u bij deze man een zogenaamde opsporingsfouillering (56 lid 4 Sv)
mag toepassen.
Antwoord: De
wettelijke vereisten voor een opsporingsfouillering zijn: het moet gaan om een
aangehouden verdachte (1) en
ernstige bezwaren (2). In de casus
is de verdachte nog niet aangehouden. Er mag dus geen opsporingsfouillering
worden toegepast. Er is wel sprake van ernstige bezwaren (het wegrennen van de
verdachte, het afgaan van de poortjes en de verklaring van de winkeleigenaar).
Het antwoord dat bij de verdachte wel een opsporingsfouillering mag worden
toegepast, mits deze is aangehouden, wordt ook goed gerekend.
2. Animatie: U
bent aan het surveilleren en ziet in het winkelcentrum twee mannen staan van
ongeveer 20 jaar oud. U ziet dat ze een joint in hun mond hebben en ruikt de
geur van wiet.
Vraag:
Leg uit of u deze mannen mag onderwerpen aan een fouillering op grond van de
Opiumwet (art. 9 lid 2 OW).
Antwoord: De
wettelijke vereisten voor een fouillering op grond van de Opiumwet zijn: een
verdachte van een misdrijf uit de Opiumwet (1)
en ernstige bezwaren (2). Let op: in
dit geval dus geen aangehouden verdachte vereist. Er is in dit geval geen
sprake van een misdrijf uit de Opiumwet (art. 11 lid 2 j.o. lid 6 OW). De
personen mogen dus niet gefouilleerd worden. Er zijn wel ernstige bezwaren (u
ziet de joint), maar deze ernstige bezwaren zien op een overtreding uit de
Opiumwet.
3.
Animatie: U komt op het politiebureau aan
met een verdachte. U hebt deze verdachte aangehouden voor een vervoeren van
harddrugs. De hulpofficier van justitie bepaalt dat deze verdachte aan zijn
lichaam wordt onderzocht. De hovj vraagt u dit onderzoek uit te voeren.
Vraag:
Mag u lichaamsholtes en lichaamsopeningen van buitenaf bekijken bij een
onderzoek aan het lichaam en zo ja, welke?
Antwoord: De lichaamsholtes en lichaamsopeningen van het bovenlichaam
mogen bekeken worden bij het onderzoek aan het lichaam. De lichaamsholtes en openingen
van het onderlichaam mag u niet bekijken (56 lid 2 Sv). Dit valt namelijk onder
het onderzoek in het lichaam.
Shoot-out bij gelijk spel
Ook niet-verdachten mogen aan een identificatiefouillering worden onderworpen.
Antwoord: Onjuist, het moet gaan om een staande of aangehouden verdachte, zie
55b Sv.
Ronde: Duo 3 tegen Duo 4
4.
Animatie: Tijdens uw nachtdienst ziet u
een auto rijden. De tenaamgestelde komt veelvuldig voor ter zake het vervoer
van inbrekerswerktuigen. Het vervoeren van die inbrekerswerktuigen is strafbaar
gesteld in de A.P.V. De tenaamgestelde komt niet uit de buurt en er wordt in de
buurt veel ingebroken. U geeft de bestuurder een stopteken. De bestuurder
stopt. Terwijl u naar het bestuurdersportier loopt, ziet u op de achterbank een
breekijzer liggen.
Vraag: Leg uit of u het
voertuig mag doorzoeken.
Antwoord: Op grond van art. 96b Sv. mag
dit voertuig doorzocht worden. Om op grond van art. 96b Sv. een voertuig te
doorzoeken, moet er sprake zijn van ofwel de ontdekking op heterdaad van een
strafbaar feit, ofwel een verdenking van een VH-feit. In deze casus ontdek je
op heterdaad dat er een inbrekerswerktuig wordt vervoerd en kan vermoed worden
dat er meer inbrekerswerktuigen in het voertuig liggen. Er is in dit geval geen
sprake van een concrete verdenking van een VH-feit.
5.
Animatie: U ziet een auto rijden en ziet
dat de bestuurder wit poeder met zijn neus opsnuift tijdens het rijden. U geeft
de bestuurder een stopteken. De bestuurder stopt. U loopt naar de bestuurder en
u ziet wit poeder onderaan zijn neus.
Vraag: Leg uit of u het
voertuig mag doorzoeken op grond van de Opiumwet.
Antwoord: Dit
mag niet, de Opiumwet kent namelijk geen doorzoekingsbevoegdheid. In de
Opiumwet is enkel de toegang tot vervoermiddelen geregeld en niet het
doorzoeken ervan. Om een voertuig te doorzoeken moet worden overgestapt naar
het Wetboek van Strafvordering.
6.
Animatie: Gisteren is de auto van Piet in
beslag genomen, omdat deze is gebruikt bij een ramkraak. De binnenplaats van
het politiebureau was vol en de politie heeft de inbeslaggenomen auto op de
openbare parkeerplaats voor het bureau gezet. Piet weet van de inbeslagneming
en vindt het allemaal maar onzin, omdat hij de auto heeft uitgeleend aan een
vriend en hij de ramkraak niet heeft gepleegd. Hij loopt naar de
inbeslaggenomen auto toe, start hem met de reservesleutel en rijdt ermee naar
huis.
Vraag:
Leg uit welk strafbaar feit Piet pleegt.
Antwoord:
Er
is sprake van onttrekken aan beslag (art. 198 lid 1 Sr.) Dit is geen diefstal,
omdat het goed aan Piet toebehoort.
Shoot-out bij gelijk spel
Op basis van de Opiumwet kan
óók het woongedeelte van een camper worden betreden.
Antwoord: Juist, in art. 9 lid 1 onder a worden woongedeelten ook inbegrepen.
Ronde 4 casus
MELDING: Door
meerdere getuigen wordt gezien dat een man met een vuurwapen dat lijkt op een
AK-47, vanuit een woning, door een open raam op de 1e etage op voorbijgangers richt.
Er wordt niet daadwerkelijk geschoten. Enkele getuigen geven aan dat ze denken
dat het misschien om een nepwapen gaat. De woning waar het om gaat is gelegen
in een druk winkelgebied. Jullie gaan samen ter plaatse.
Tijdens de rit
maken jullie een plan van aanpak. Je overlegt met je collega waar jullie op
moeten en willen gaan letten, welke (juridische) mogelijkheden jullie hebben
maar ook welke (juridische) obstakels jullie tegen kunnen komen.
Verantwoord
in drie minuten aan de jury jullie plan van aanpak. Denk bijvoorbeeld aan:
-
Op welke aspecten jij in deze casus gaat letten;
-
Welke bevoegdheden je denkt te gaan kunnen gebruiken;
-
Welke wetgeving kan van belang zijn;
-
Welke handelingskaders of aanwijzingen gelden en hoe
je deze kunt toepassen.
Overtuig de jury dat jouw vakmanschap zal bijdragen aan
een goede afhandeling van deze situatie.
Enkele suggesties
van goede antwoorden/opmerkingen
- Meer eenheden ter plaatse vragen
- Tactische
(kogelwerende) vesten aan;
- Er
absoluut niet vanuit gaan dat het om een nepwapen zou kunnen gaan, maar uitgaan
van een echt wapen;
- Kiezen voor tactische aanrijdroute
-
Winkelgebied ontruimen;
- Arrestatieteam inschakelen;
- Politieheli inschakelen;
- Hondenman inschakelen voor het veiligstellen van het wapen en evt. het
betreden van het pand;
- Afhankelijk van de situatie ter plaatse, kan men er ook voor kiezen om de
woning zelf te betreden (als het winkelgebied bijvoorbeeld niet ontruimd kan
worden of als er geschoten wordt op mensen).
- De woning kan betreden worden zonder toestemming van de bewoner en zonder
machtiging (uitzondering artikel 2 lid 3 Algemene wet op binnentreden)
- De man kan
aangehouden worden ter zake bedreiging;
- De man kan
aangehouden worden ter zake bezit vuurwapen (Wet wapens en munitie)