BLAUWE PAREL 2018
Vragen zonder antwoorden
RONDE
1
STELLINGEN
1.
Een aangifte kan worden ingetrokken en mag dan
niet meer gebruikt worden.
2.
Als een verdachte zijn bij de politie
afgelegde verklaring intrekt, dan mag de rechter deze verklaring niet meer voor
het bewijs gebruiken.
3.
De unieke bewijskracht van het proces-verbaal
van een opsporingsambtenaar geldt ook voor feiten die tegen de
opsporingsambtenaar zelf zijn gepleegd.
4.
Politieambtenaren hebben de verplichting om
zich bij optreden in uniform op verzoek daartoe te legitimeren.
5.
Als een aangehouden verdachte dronken of
bewusteloos is, begint de termijn van ophouden voor onderzoek pas te lopen op
het moment van ontnuchtering of bewustwording.
6.
Als de verdachte zich verzet tegen
identiteitsvaststelling, dan kan dat strafbaar zijn op grond van art. 180 Sr.
7.
Het bij een verkeerscontrole selecteren op
basis van kentekens uit bepaalde landen is onrechtmatig.
8.
Bij een veiligheidsfouillering mogen ook de
voorwerpen die de betrokkene bij zich heeft onderzocht worden.
9.
Een opsporingsambtenaar is bevoegd tot het
onderzoeken van alle gegevens die zich bevinden op een in beslag genomen
smartphone, zonder dat daaraan voorwaarden worden gesteld.
10. Een
schriftelijke machtiging binnentreden woning is zeven dagen geldig.
11. Onrechtmatig
verkregen bewijs mag niet gebruikt worden voor verder opsporingsonderzoek.
12. Voor het
toepassen van bijzondere opsporingsbevoegdheden ter zake terroristische
misdrijven volstaan aanwijzingen.
13. Als een
opsporingsambtenaar zich vergist heeft in de grondslag van zijn bevoegdheid,
dan is er niets aan de hand, mits hij maar wel bevoegd was.
14. De aangifte
van iemand die geen Nederlands spreekt mag zonder tolk door de verbalisant
worden opgenomen als de aangever en de verbalisant dezelfde vreemde taal in
voldoende mate beheersen.
15. Art. 3
Politiewet geeft de politie de bevoegdheid om aan een burger een bevel te geven
en de burger is verplicht dat bevel op te volgen op straffe van overtreding van
art. 184 Sr.
16. Bij het
vermoeden van een strafbaar feit mogen geen toezichthoudende bevoegdheden meer
worden gebruikt.
17. Art. 8 WVW
(rijden onder invloed) beperkt zich tot het rijden onder invloed op de openbare
weg.
18. De
bevoegdheden uit de WVW mogen alleen maar op de openbare weg uitgeoefend
worden.
1.
B staat conform een tevoren gemaakte afspraak
met een auto klaar om A na een door die A gepleegde inbraak van de plaats
delict weg te rijden.
Door omstandigheden bleef A steken in een strafbare poging (opgepakt door de
politie) en heeft B dus voor niets staan wachten.
Is hier sprake van medeplichtigheid van B aan de poging inbraak gepleegd door
A?
a.
Nee, omdat het hier gaat om een gedraging van
B die pas ná de inbraak plaats zou vinden.
b.
Nee, omdat het bij een poging van A is
gebleven.
c.
Ja, mits er sprake is van dubbel opzet bij B.
d.
Ja, tenzij er sprake is van het aanbieden van
medeplichtigheid door B.
2.
Welke fouillering vereist ernstige bezwaren?
a.
Uitsluitend de vervoersfouillering.
b.
Uitsluitend de insluitingsfouillering.
c.
Uitsluitend de opsporingsfouillering.
d.
Alternatief a, b, én c
3.
Tijdens voetbalrellen wordt vanuit een groepje
mannen een steen naar de politie gegooid waardoor een politieagent gewond
raakt. Voor wie geldt bij dit gepleegde openlijk geweld het letsel als
strafverzwarende omstandigheid?
a.
Uitsluitend voor de deelnemer die de steen
gooide.
b.
Voor iedere deelnemer, ongeacht het letsel.
c.
Voor iedere deelnemer, mits het zwaar
lichamelijk letsel betreft.
d.
Uitsluitend voor de deelnemers die opzettelijk
letsel aan de politie wilden toebrengen.
4.
Voor welk feit mag een verdachte buiten
heterdaad aangehouden worden?
a.
Vernieling (art. 350 Sr).
b.
Verlaten plaats ongeval met dodelijke afloop
(art. 7 WVW).
c.
Het opgeven van valse identiteitsgegevens
(art. 435 lid 4 Sr).
d.
Alternatief a én b.
5.
Twee agenten zijn naar een melding
door een kind van huiselijk geweld gezonden. Ter plaatse horen zij uit de
woning het geluid van een gillende vrouw die kennelijk geslagen wordt. Ook
nadat de agenten aangebeld hebben, blijft het kennelijke geweld doorgaan, maar
wordt er niet opengedaan. Vervolgens gaan de agenten door een openstaande
achterdeur naar binnen. Is er voor dit binnentreden een schriftelijke
machtiging vereist?
a.
Ja, er is immers sprake van het betreden van
een woning.
b.
Nee, omdat de achterdeur van de woning open
stond.
c.
Nee, omdat voor dit soort gevallen een
uitzondering is opgenomen in de Algemene wet op het binnentreden.
d.
Nee, mits de agenten voorzien zijn van een
mondelinge machtiging van een (hulp)OvJ.
6.
In aangewezen
veiligheidsrisicogebieden is een opsporingsambtenaar in geval van aanwijzingen
van een terroristisch misdrijf ook zonder bevel van de OvJ bevoegd tot
onderzoek van:
a.
Voorwerpen.
b.
Vervoermiddelen.
c.
Kleding.
d.
Alternatief a, b, én c.
7.
Ingevolge welke wet is een
opsporingsambtenaar bevoegd tot doorzoeking?
a.
De Wet op de economische delicten.
b.
De Opiumwet.
c.
De Wet wapens en munitie.
d.
Alternatief a, b én c.
RONDE
2
CASUS 1
Tijdens je surveillance zie je rond twee uur ‘s nachts een
personenauto rijden op de autosnelweg, die nogal slingert tussen twee
rijstroken. Je haalt de auto in, werpt een blik op de bestuurder, en ziet dat
deze iets aan het roken is. Bij het eerstvolgende tankstation geef je de
bestuurder een volgteken. De bestuurder volgt, stopt, en je spreekt de
vrouwelijke bestuurder aan.
1.
Ze verklaart dat ze net klaar is met werken,
en onderweg is naar huis. Je ruikt een sterke wietlucht in de auto. Je besluit
de vrouw te onderwerpen aan een speekseltest. Is dit juist?
A. Ja, want er is sprake van een redelijke
verdenking van een strafbaar feit dat in de Opiumwet is opgenomen. Die
verdenking geeft de bevoegdheid tot het toepassen van een speekseltest.
B. Nee, want er zijn nu nog onvoldoende feiten of
omstandigheden die leiden tot een verdenking van drugsgebruik in het verkeer.
C. Ja,
want iedere bestuurder van een voertuig mag in beginsel worden onderworpen aan
een speekseltest.
D. Nee, want er moet éérst een voorlopig onderzoek
van uitgeademde lucht worden uitgevoerd, om alcoholgebruik uit te sluiten. Pas
daarna mag worden overgegaan tot een speekseltest.
De vrouw weigert mee te werken aan de speekseltest. Ze zegt dat ze
niet als een crimineel behandeld wenst te worden, en dat ze volgens het
gedoogbeleid in Nederland best één jointje mag roken zonder strafbaar te zijn.
Je ziet in de asbak van de auto een aantal uitgedrukte sigaretten en iets wat
lijkt op een joint. Je hebt echter niet gezien of de vrouw een joint of een
sigaret aan het roken was tijdens het rijden. Naast de asbak zie je een zakje
met een kleine hoeveelheid hasj liggen. Ook heeft de vrouw rode ogen. Je hebt
het vermoeden dat er meer hasj in de auto aanwezig is.
2.
Je collega stelt voor om de auto te doorzoeken
op aanwezigheid van verdovende middelen, en de vrouw aan te houden op
verdenking van het rijden onder invloed hiervan (artikel 8 lid 5 Wegenverkeerswet).
Is dit juridisch gezien juist?
A. Ja.
De vrouw kan op basis van deze feiten en omstandigheden worden aangemerkt als
verdachte van overtreding van artikel 8 lid 5 en daarvoor worden aangehouden.
Daarnaast mag de auto worden doorzocht, omdat er een strafbaar feit is op
heterdaad ontdekt is.
B. Nee. De vrouw mag wel worden aangehouden, maar
er is geen sprake van een verdenking van een VH-feit, waardoor doorzoeking van
het voertuig niet rechtmatig is.
C. Nee. De vrouw kan niet worden aangehouden, maar
moet wel medewerking verlenen aan nader onderzoek. De auto kan wel worden
doorzocht, op basis van de Opiumwet.
D. Nee, als geen speekseltest kan worden
afgenomen, mag zij niet worden aangehouden voor overtreding van artikel 8 lid 5.
Wél kun je haar bekeuren voor het niet verlenen van medewerking aan de
speekseltest.
Na kort overleg met je collega, besluit je de vrouw aan te houden
en naar het politiebureau te brengen. Doorzoeking van de auto levert verder niets
op. Aangekomen op het bureau besluit je de vrouw in te sluiten in een
ophoudkamer.
3.
Brigadier Inge wijst jullie erop dat jullie
beiden man zijn, en de insluitingsfouillering zoveel mogelijk door een vrouw
moet worden uitgevoerd, omdat de verdachte vrouwelijk is.
A. Inge
heeft gelijk. Artikel 28 lid 3 Ambtsinstructie schrijft voor dat dit onderzoek
aan de kleding zoveel mogelijk door een ambtenaar van hetzelfde geslacht moet
worden uitgevoerd.
B. Inge heeft geen gelijk. Ze is in de war met
artikel 7 lid 3 van de Politiewet 2012, waarin wél voorgeschreven is dat een
veiligheidsfouillering moet worden uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde
geslacht.
4.
Een vrouwelijke collega heeft de verdachte
onderworpen aan een onderzoek aan de kleding, en heeft daarbij nog een zakje
met hasj gevonden, evenals een klein busje met pepperspray. De zaken die
tijdens de insluitingsfouillering zijn ontdekt:
A Zijn wel vatbaar voor onttrekking aan het
verkeer, maar kunnen niet worden gebruikt voor strafrechtelijke doeleinden,
omdat deze niet bij een strafvorderlijke fouillering zijn aangetroffen.
B Kunnen
worden gebruikt voor strafrechtelijke doeleinden, omdat deze rechtmatig zijn
ontdekt.
C Kunnen
slechts worden gebruikt als bewijs met betrekking tot de verdenking van het
strafbare feit waarvoor de verdachte is aangehouden.
D Inbeslagneming is mogelijk, maar alleen als je
achteraf verantwoordt dat je de fouillering mede op basis van de bevoegdheden
uit de Opiumwet en de Wet wapens en munitie hebt uitgevoerd.
De verdachte heeft zich laten fouilleren en insluiten. Ze heeft
meegewerkt aan de bloedafname door een arts, en tijdens de voorgeleiding bij de
hovj bekend dat ze aan het blowen was terwijl ze de
auto bestuurde.
5.
De verdachte wordt heengezonden, aangezien er
geen onderzoek meer hoeft te worden gedaan. Terwijl de verdachte naar haar auto
loopt, merkt jouw collega op: “Ho eens, ze mag nu beslist niet meer rijden!”
A. Dat
klopt, als de vrouw nog onder invloed is van de verdovende middelen. Daarnaast
kan de verdachte een rijverbod opgelegd krijgen, als bedoeld in artikel 162
Wegenverkeerswet.
B. Dat
klopt niet. Er is immers nog niet vastgesteld
dat de verdachte onder invloed is. Een rijverbod kan daarom niet worden
opgelegd.
C. Dat klopt niet. Een rijverbod kan alleen worden
gegeven bij een vermoeden van alcoholgebruik; bij een vermoeden van rijden
onder invloed van drugs is dit niet mogelijk.
D. Dat klopt. Na een bloedonderzoek naar middelen
die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden, geldt standaard een rijverbod van
minimaal 24 uren.
CASUS 2
Tijdens koopavond heb je, met je collega in opleiding Bart, dienst
in het drukbezochte centrum van Warmerdam, een kleine stad. Je houdt toezicht
op het winkelend publiek en de bezoekers van de horecagelegenheden. Rond 19:30
uur loop je langs een drogisterij en hoor je de detectiepoortjes van de winkel
af gaan. Er loopt precies op dat moment een man met een rugzak naar buiten.
1.
Het personeel van de winkel lijkt de man nog
niet te hebben opgemerkt. Bart wil de man aanspreken, maar zodra de man jullie
ziet, kijkt hij geschrokken en rent snel weg. Bart rent achter de man aan en
geeft hem een duw, waardoor de man op de grond valt. Welk advies geef je aan je
collega Bart?
A. Door
de combinatie van het geactiveerde detectiepoortje en zijn reactie op de
politie, kon de man als verdachte worden aangemerkt en mocht je hem aanhouden.
B. Detectiepoortjes geven vaak ‘loos’ alarm, en
wegrennen voor de politie is niet strafbaar. Deze man mocht daarom niet als
verdachte worden aangemerkt en de aanhouding is dan ook onrechtmatig.
C. Wegens het ontbreken van een aangifte is er
geen redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Het winkelpersoneel had
hierover eerst gehoord moeten worden.
2.
Bart boeit de man, geeft hem de cautie en
wijst hem op diens recht op rechtsbijstand. Vervolgens beveelt Bart de man de
uitlevering van gestolen goederen.
A. Dat doet Bart goed. De man is aangehouden, op
zijn rechten gewezen, waarna deze moet voldoen aan Bart’s
bevel tot uitlevering van de goederen ter inbeslagneming
B. Dat doet Bart niet helemaal goed. Dit bevel kan
slechts worden gegeven aan niet-aangehouden verdachten. Bart had moeten
afwachten of de goederen bij een insluitingsfouillering ontdekt zouden worden.
C. Dat doet Bart goed. Nu de man is aangehouden,
dient dit bevel onverwijld te worden gegeven om zo vast te kunnen stellen of
hij terecht als verdachte is aangemerkt. Een fouillering is op dit moment een
te ingrijpend middel.
D. Dat
doet Bart niet helemaal goed. Dit bevel mag niet aan een verdachte worden
gegeven. Bart had eventueel wel de verdachte aan diens kleding kunnen
onderzoeken en/of de rugzak in beslag kunnen nemen en vervolgens onderzoeken.
CASUS 3
Nadat je de verdachte op het bureau hebt ingesloten, worden Bart
en jij met door de meldkamer opgeroepen om met spoed naar café “De Dolle Stier”
te gaan. De portier zou het daar aan de stok hebben met een dronken bezoeker.
3.
Aangekomen bij het café vertelt de portier
jullie het volgende: “Zo’n anderhalf uur geleden kreeg een vaste bezoeker,
Erdem, ruzie met een barman. Erdem heeft toen met zijn vuist de barman in het
gezicht geslagen. De barman had wel pijn en zijn wang is iets opgezwollen, maar
Erdem is een goede klant. Ik heb de ruzie kunnen sussen. Nu zoekt Erdem echter weer
ruzie met andere bezoekers, en ik wil dat hij vertrekt.”Bart
vraagt jou welke mogelijkheden jullie nu hebben. Je antwoordt:
A. Erdem wordt verdacht van mishandeling. Omdat er
slechts anderhalf uur verstreken is, kan hij op heterdaad door de portier
worden aangehouden. De portier kan Erdem daarna aan ons overdragen. Dat is
beter dan dat wij het café betreden met alle commotie van dien.
B. Erdem kan niet meer
worden aangehouden voor mishandeling, omdat hiervoor al bemiddeling heeft
plaatsgevonden. Daarmee is de strafbaarheid opgeheven.
C. Ik bel met de (hulp)officier van justitie om
Erdem buiten heterdaad te mogen aanhouden voor de mishandeling. De
(hulp)officier kan vervolgens de portier machtigen om Erdem aan te houden,
zodat wij het café niet hoeven te betreden.
D. Er is géén sprake meer van heterdaad en
(eenvoudige) mishandeling is géén VH-feit. Erdem kan derhalve niet meer worden
aangehouden voor deze mishandeling.
E. Alle
bovenstaande antwoorden zijn onjuist.
4.
Terwijl jullie met de portier in gesprek zijn,
komt Erdem uit eigen beweging naar buiten. Hij is overduidelijk dronken en
schreeuwt luidkeels dat hij oneerlijk behandeld is en dat hij nog niet klaar is
met de barman. Het is nog vroeg in de avond, en het winkelend publiek kijkt
geschrokken om naar de situatie die zich voor het café afspeelt. Je kijkt Bart
kort aan, en jullie besluiten Erdem aan te houden. Welk strafbaar feit
omschrijft Erdem’s gedrag het beste?
A. Artikel
426 wetboek van strafrecht
B. Artikel 453 wetboek van strafrecht
C. Artikel 2.1 van de
model APV (Algemene Plaatselijke Verordening)
D. Géén van deze feiten is passend bij Erdem’s gedrag
RONDE
3 (FINALE)
We gaan luisteren naar een 112-melding. <afspelen geluidsfragment huiselijk geweld>
Jij wordt samen met een onervaren collega door de meldkamer naar
deze situatie gestuurd. Tijdens de rit, die gelukkig slechts drie minuten
duurt, maak je vooraf met je collega een voorlopig plan van aanpak. Je legt aan
je collega uit waar jullie op moeten en willen gaan letten, welke (juridische)
mogelijkheden jullie hebben maar ook welke (juridische) obstakels jullie tegen
kunnen komen.
Verantwoord in diezelfde drie minuten aan de jury jouw
voorbereiding en plan van aanpak. Denk bijvoorbeeld aan:
-
Op welke aspecten jij in deze casus gaat
letten;
-
Welke bevoegdheden je denkt te gaan kunnen
gebruiken;
-
Welke wetgeving kan van belang zijn;
-
Welke handelingskaders of aanwijzingen gelden
en hoe je deze kunt toepassen.
Overtuig de jury dat jouw vakmanschap zal bijdragen aan
een goede afhandeling van deze situatie.
EINDE